|
|
De geschiedenis van onze gemeente
De geschiedenis van onze gemeente
De geschiedenis van de Lutherse gemeente in Leerdam is nauw verbonden met de plaatselijke glasindustrie. De glasfabriek (die Glashütte of wel 'de hut') werd in 1765 opgericht als glasblazerij door de Boheemse familie Pelgrim. In het kerkboek van de Hofkerk is in 1767 voor het eerst sprake van Anthoon Pelgrim, gehuwd met Anna Maria Eekhof. Zijn vader was een bekende kristalblazer in Münden.
Glasblazers verplaatsten zich in Duitsland eens in de 6 jaar omdat dan het hout, waarmee de ovens gestookt werden, op was. Het waren echt 'pelgrims'. De groep bezat een monopolie op het maken van glas; alleen zonen mochten dit vak leren. Bij de Glashütte was steeds een school en een kerk. Het waren vrome mensen die onder slechte omstandigheden zeer lang en hard werkten. De dag begon om 5 uur 's morgens en duurde tot 's avonds7 of 9 uur. In afwachting van het moment waarop het glas verwerkbaar was, werden eerst 2 uur lang geestelijke liederen gezongen. Via de Harz en het Weserbergland zijn diverse glasblazers families (Pelgrim en Wiegel) omstreeks 1750 naar Nederland, naar Leerdam, gekomen. Bij hun vestiging in Leerdam trof men geen Lutherse gemeente aan, wel een klein aantal mensen dat tot de Culemborgse Lutherse Kerk behoorde.
In 1776 vestigde Joh. C. Sömer zich in Leerdam. Hij had in Heusden reeds preekdiensten waargenomen en met zijn komst ontstond in Leerdam de wens om ook erediensten te gaan houden. De gemeente kwam op alle zon- en feestdage bij elkaar in de glasblazerij, "tot het doen van gebeden, het singen van psalmen en geestelijke liederen, het voorleesen van stigtelijke en toepasselijke predicatieën". Door de week werd door een van de lidmaten geloofsonderricht aan jongeren gegeven. Men vond dit noodzakelijk "dies te noodsakelijker vermits veele vrouwen van een andere Godsdienst sijn".
De lasten voor de kleine gemeente waren zwaar. Het was zelfs moeilijk om de vergoeding voor de reis- en verblijfskosten van de predikant uit een naburige gemeente op te brengen "ter aanbedeeling van het Heilig Hoogwaardig Avondmaal". De eindcollecte van de wekelijkse eredienst was ook ontoereikend voor "het noodsakelijk onderhout van hunnen voorleeser en schoolmeester". Daarom deed men in 1778 een beroep op de vrijgevigheid van de grote Lutherse gemeente van Amsterdam, die vanaf toen jaarlijks 100,- gulden bijdroeg.
| terug
|
|
|
|
|
|
Luthers rivierenland op facebook
|
|
Privacyverklaring
Klik hier om naar onze privacyverklaring te gaan.
|
|
Zwaantje nr. 1/2024
Klik hier voor Zwaantje nr. 1
|
|
Zwaantje nr. 4/2023
Klik hier voor Zwaantje nr. 4
|
|
Zwaantje nr. 3/2023
Klik hier voor Zwaantje nr. 3
|
|
|